Net zokswat as wiede snij en haide zunne

[Over: Bas Vroege, Deanna Herst, Hendrik Barends (red): Groningen van A-Z in foto's]

Een fotoboek over Groningen is een boek over mijn stad - althans de stad waarin ik al meer dan de helft van mijn leven woon en die dus onvermijdelijk in mijn vezels is gekropen. Moeiteloos herken ik de gebouwen die nu zo kleurrijk en pontificaal op de pagina's staan uitgesmeerd. Onwillekeurig begrijp ik waarom al die voetgangers-, fietsers- en autoneuzen naar links of naar rechts wijzen. Probleemloos zou ik kunnen tekenen wat buiten beeld is gebleven.

Zou een recensent uit Amsterdam of Rotterdam aan zijn afkomst refereren in de bespreking van een boek over zijn woonplaats? Het valt te betwijfelen. Zoals de recensent dat ook niet doet als het over Berlijn, Venetië of Aix-en-Provence zou gaan: het zijn plekken waarvan al op voorhand voorstelbaar is dat je er 'iets' mee kunt hebben.

Met Groningen, zowel de stad als de provincie, is dat anders. Het is, zoals Melchior de Wolff fijntjes opmerkt in zijn enigszins melancholieke inleiding op Groningen van A-Z in foto's, een oord dat door menig Nederlands reiziger minder vaak is aangedaan dan een willekeurig buitenland: 'Het Damsterdiep, als het in Wales of in de Bourgogne zou liggen, ik vrees dat meer Nederlanders het zouden hebben gezien.' Onvermijdelijk doemt bij zo'n regel even dat oude beeld op van de stad als winderig en stug provinciaal bolwerk temidden van zompige zwarte klei. Als de gemiddelde Groninger niet zelf denkt dat het ook echt zo is, dan denkt hij wel dat anderen het denken.

Groningen van A-Z in ruim 200 foto's (kleur en zwartwit) werd samengesteld uit de archieven van Groninger en niet-Groninger fotografen, uit de resultaten van de verschillende fotografie-opdrachten die de stad de laatste jaren kent, en uit het werk dat twee fotografen (de Rotterdammer Pieter Vandermeer en de Amsterdammer Hans van der Meer) speciaal voor het boek vervaardigden.

Al die foto's, de vroegste uit 1984 maar de meeste uit de jaren negentig, tonen een gevarieerde levendige stad waar, zoals Arthur Blonk met verve laat zien, historische en moderne architectuur aantrekkelijk verweven zijn. Een stad waar een spraakmakend museum en een rood-pluche schouwburg staan, en een openbaar toilet een kunstwerk kan zijn. Een stad van middenstanders, politieagenten, stratenmakers en kunstenaars, en met door Wim te Brake prachtig gefotografeerde volkstuinen, weekendhuisjes en stadsnomaden in de rafelrand. Een stad ook waar voor het raam van een stoffig peeskamertje een verkeersbord staat dat aangeeft dat hier niet geparkeerd mag worden (Ton Broekhuis). En dat alles terwijl in 'de ommelanden' de tractoren nijver ploeteren, en in Oude Pekela als het moet de koeien hun eigen tunneltje krijgen om naar het weiland te kunnen wandelen.

Toch is het vooral het uiterlijk van die stad dat aan bod komt: het leven van de inwoners komt er bekaaid vanaf. Weliswaar staan er veel mensen in het boek maar ze zijn door Pieter Vandermeer vooral formeel geportretteerd: koppen en schouders. Of ze zijn, in alle denkbare variaties, min of meer toevallig op de foto terecht gekomen, met name in die van Hans van der Meer die met een breedbeeldcamera straattaferelen vastlegde zoals hij eerder verkeerssituaties in Amsterdam fotografeerde.

Wat ontbreekt is het terloopse, het zo onalledaagse dagelijks leven. Een schoolplein, een voetbalveldje, jeugdig gehannes op een straathoek, vaders en moeders met hun kinderen, een klerkende kantoorklerk of arbeidende arbeider: het is allemaal afwezig. Hele woonwijken worden uit de lucht gefotografeerd, maar wat zich onder die daken afspeelt, blijft onzichtbaar. Zelfs het studentenleven, een wezenlijk onderdeel van het stadskarakter, is niet meer dan in een vingerwijzing opgenomen: een foto van Harry Cock, van een gedekte tafel op een rommelig balkon.

Die formalistische, wat afstandelijke benadering wordt, kan behalve wellicht door het grote aantal bijdragen van niet-Groningers, verklaard worden door de achtergrond van het boek: het werd uitgegegeven ter gelegenheid van de voltooiing van de nieuwbouw van het Academisch Ziekenhuis. Er is hard gewerkt en nu is het feest, kijk ons staan in onze mooie kleren, dat is de sfeer die het boek ademt.

Misschien hoort dat onzichtbare leven ook wel te ontbreken. Het leven in Groningen is immers zoals het leven elders - wie naar de foto's kijkt, kan het moeiteloos invullen. Want zo goed en veelzijdig zijn ze zeker.

Wellicht is het dus ook alleen de Groninger die het gevoel maar niet kwijtraakt dat dit boek iets wil bewijzen dat eigenlijk overbodig is. Want hoe overtuigend de bewijslast ook, die foto's zijn 'net zokswat as wiede snij en haide zunne' - witte sneeuw en hete zon. De woorden werden door Melchior de Wolff van de internet-site geplukt waar maandelijks nieuwe verhalen en gedichten in het Gronings te lezen zijn. 'Digitale Stad Groningen' heet die; inderdaad, niet anders dan elders. [NRC Handelsblad, 25jul1997]


Naschrift 
Eddie Marsman begint zijn bespreking van het boek Groningen van A-Z in foto's (Boeken 25-7-97) met te zeggen dat Groningen de stad is waar hij al meer dan de helft van zijn leven woont en die dus onvermijdelijk in zijn vezels is gekropen.
Blijkbaar is dat laatste niet het geval met het Gronings dialect, want anders had hij wel de vinger gelegd op de blijkbaar in de inleiding van het boek voorkomende zin 'Net zokswat as wiede snij en haide zunne', die hij in zijn bespreking citeert en die ook nog als kop boven het artikel heeft gediend.
'Wiede' betekent namelijk 'verte' en niet 'witte'. 'Witte sneeuw' is in het Gronings 'widde snij'. En weliswaar is zulk zowel 'zok' als 'zuk', maar men zegt daarentegen 'zukswat' en niet 'zokswat', een woord dat dan ook niet voorkomt in het befaamde Nieuw Groninger Woordenboek van K. ter Laan. [M. E. Schwitters, Hilversum, NRCH, 15aug1997]