'Wachten, foto maken, wegwezen'

Meer dan een halve eeuw na dato is een boek verschenen met foto's die Pieter de Booys (101) maakte tijdens de oorlog. Vanuit bovenste verdiepingen van verlaten huizen legde hij de Duitse roof- tochten in Arnhem vast. Zonder door de zoeker te kijken.

Nee, hij was geen fotograaf, zegt Pieter Johannes de Booys resoluut. Hij was fotohandelaar en dat is heel wat anders. ,,Ben je fotograaf dan moet je zo de deur uit kunnen rennen. Heb je een winkel, dan gaat dat niet.'' Ruim dertig jaar lang verkocht De Booys (101) camera's, toebehoren en fotorolletjes op de hoek van de Grote Oord en de Jansplaats in Arnhem. Voor het bijbehorende afdrukwerk had hij twee doka-assistenten in dienst.

Fotograferen deed hij er een beetje bij. Kiekjes voor eigen gebruik natuurlijk, en daarnaast kinderfoto's en huwelijksreportages in opdracht. Soms maakte hij foto's van bijzondere gebeurtenissen in de buurt zoals de intocht van sinterklaas of het plaatsen van het standbeeld van hertog Karel van Gelre op de Jansplaats, pal voor zijn deur.
Het fotograferen ging hem niet gemakkelijk af, zegt hij. Hij had van jongs af aan slechte ogen. Op de MTS in zijn geboorteplaats Amsterdam, zat hij noodgedwongen steevast op de voorste rij. ,,Maar dan nog moest ik zo nu en dan naar het bord lopen om te kunnen zien wat er op stond.''

Kort voor zijn 101-ste verjaardag verscheen er niettemin een fotoboek met zijn werk, samengesteld door Piet van Iddikinge, oud-gemeentearchivaris van Arnhem. Het bevat behalve een kleine selectie van de naoorlogse kiekjes en opdrachtfoto's vooral foto's die De Booys in de laatste maanden van de Tweede Wereldoorlog maakte in Arnhem en omgeving. En dat zijn, hoewel het onderwerp inmiddels ruimschoots gedocumenteerd is, bijzondere opnamen. Op een bijna alledaagse manier laten ze de ontregeling en verwoesting van de stad zien: de rond kapitale villa's aangelegde stellingen van de Duitsers, een half gesloopte piano langs de stoeprand, een straatlange gevelrij waarin de vitrages door een plotselinge windvlaag uit alle ramen wapperen.

Het opmerkelijkst zijn de foto's die hij heimelijk maakte van de systematische plundering van de stad door de Duitse troepen. ,,Ach'', relativeert De Booys als ruim een halve eeuw later die foto's ter sprake komen, ,,het was riskant natuurlijk. Maar het moest gedaan worden. Dit was geen oorlog meer, dit was een ordinaire dievenbende.''

Zijn leeftijd is geen zegen, zegt hij. Het lopen gaat hem te moeizaam, hij wordt steeds dover en zijn ogen laten hem meer en meer in de steek.

Begin jaren dertig kwam hij bij toeval in de fotohandel terecht. Hij had zijn geluk beproefd in Nederlands-Indië maar was door de crisis met lege handen teruggekeerd. Een oom, drogist van origine, had met succes zijn winkel omgebouwd tot fotozaak. ,,Daar zat dus kennelijk brood in.'' Hij volgde een korte opleiding bij Agfa in Berlijn en huurde met steun van zijn schoonvader, eigenaar van het restaurant in Artis, de winkel in Arnhem.

De openingsdatum staat in zijn geheugen gegrift: 12 augustus 1933. Veel kans van slagen gaf hij zich niet. ,,Het was een beroerde tijd om iets nieuws te beginnen en veel zakelijk inzicht had ik eerlijk gezegd niet.'' Maar in 1939 had hij een meevaller. ,,De winkel was eigendom van een joodse zakenman. Die zat erg in de rats over wat er in Duitsland gebeurde, en overwoog te emigreren. Geld kun je meenemen maar stenen niet, zei mijn vrouw tegen hem.'' Het werd netjes geregeld, voegt De Booys er aan toe; hij betaalde een keurige prijs.

Tijdens de oorlog deed hij `gewoon' zaken; verkocht camera's en filmpjes, maakte afdrukken. ,,Ja, ook voor de Duitsers.'' Dat het verzet eveneens belangstelling had voor zijn producten en diensten, spreekt voor zichzelf. Maar daarmee heeft hij zich niet bezig willen houden, zegt De Booys. ,,Ik had een vrouw en twee kinderen. Dan ben je niet zo'n avonturier meer.'' Zijn verzet was alledaagser: onvriendelijk zijn tegen de Duitse klanten, weigeren Duits geld aan te nemen, joodse klanten die niet meer in de winkel mochten komen op de stoep helpen.

In 1942 werd De Booys samen met negen andere Arnhemmers opgepakt. Hij zat een jaar lang vast in kamp Amersfoort. ,,We dienden als voorbeeld voor de rest van de Arnhemmers. Hou je gedeisd want anders pakken we jullie ook zo op, was de boodschap.'' Toen hij na een jaar naar huis mocht, woog hij 52 kilo. Vanaf dat moment was hij bang, zegt hij. ,,Ik vertrouwde niemand meer.''

Toch begon De Booys met het maken van foto's op zondag 17 september 1944. Het was de eerste dag van operatie Market Garden, de Britse luchtlanding die de geallieerden een bruggenhoofd over de Rijn moest verschaffen. Vanuit het raam van zijn woning boven de winkel fotografeerde hij gezinnen die vluchtten met handkarren vol hoog opgetaste huisraad en kinderwagens vol beddengoed. Vanuit hetzelfde standpunt fotografeerde hij enkele dagen later een in haastige letters op de straatstenen gekalkte verordening. Toegang verboden op straffe des doods, staat er te lezen. De woorden staan, gezien vanuit het fotostandpunt, op de kop. Boven in het beeld ligt een kapotte etalagepop. Het is een even beklemmende als absurde combinatie.

Een week na het begin van de Britse operatie begon de evacuatie van de stad Arnhem. Ook De Booys moest zijn huis en winkel verlaten. Behalve wat persoonlijke bezittingen nam hij negen fotorolletjes en zijn camera mee. Na een paar dagen in het Openlucht Museum te hebben verbleven, vond hij onderdak in het huis van een van zijn klanten, tot ook dat ontruimd moest worden. In drie maanden tijd zou hij zes keer verhuizen, telkens weer onderdak vindend bij bevriende klanten. Intussen werd de stad leeggehaald door speciale Feldwirtschaftskommandos (voor de fabrieken, winkels en kantoren) en Räumungskommandos (voor de woningen). Voor burgers werd Arnhem tot verboden gebied verklaard.

Tijdens de eerste dagen van zijn vlucht werd De Booys benaderd door een bevriende aannemer die deel uitmaakte van het verzet. ,,Piet, hier moet je foto's van maken, zei hij. Ik zal me daar gek zijn, riep ik. Veel te gevaarlijk.'' Toch kreeg hij enkele dagen later een speciale Ausweis in zijn handen gedrukt. Volgens het vakkundig vervalste papier werkte hij bij het waterleidingbedrijf en maakte hij deel uit van de Technische Nooddienst die in de verlaten stad de nutsvoorzieningen moest controleren. ,,Ik mocht gaan en staan waar ik wilde, zogenaamd om te zorgen dat de hoofdkranen werden afgesloten.''

Waarom ging hij ondanks zijn bedenkingen toch in op het verzoek tot fotograferen? De Booys kan, zoveel jaren later, weinig duidelijkheid meer verschaffen. Laconiek haalt hij zijn schouders op en zegt dat iemand het toch moest doen. Na enig zwijgen, mompelt hij: ,,Het werd ook wel eens tijd.'' Het zou zowel kunnen slaan op zijn persoonlijke beslissing van toen, als op het algemene gevoel in die dagen dat het einde van de oorlog nabij was - een gevoel dat op veel meer plaatsen fotografen in staat stelde weer hun camera te voorschijn te halen. Niet voor niets is een aanzienlijk deel van het Nederlandse oorlogsfoto-archief juist in de laatste oorlogsmaanden gemaakt.

Omdat hij het papier noch zichzelf helemaal vertrouwde, ging De Booys eerst zonder camera de stad in. De Duitsers besteedden nauwelijks aandacht aan hem, merkte hij. En als ze al om zich heen keken, dan in ieder geval niet naar boven. Het bracht De Booys op het lumineuze idee om vanuit de bovenverdiepingen van verlaten huizen de rooftochten vast te leggen. Het resulteerde in een mede door het overal zichtbare kader van kozijnen, vensterbanken en gordijnen beklemmende serie foto's.

In zijn boek staat een tiental van zulke foto's afgedrukt, maar hij heeft er een veelvoud gemaakt, weet De Booys. ,,Een paar weken lang ben ik bijna dagelijks de stad in gegaan. Ik liep rond tot ik op zo'n bende stuitte. Dan zocht ik een goed huis om ze te betrappen.'' Hij weet nog hoe hij te werk ging: ,,Als er schuifdeuren waren, sloot ik die om het zo donker mogelijk te maken in de kamer. Dan voor het raam het licht meten, even wachten, afstand instellen, weer wachten, snel kijken en foto maken, wegwezen.'' Nee, door de zoeker kijken deed hij niet. Alles gebeurde op de gok. ,,Maar al was ik zo gespannen als een veer, mijn camera kon ik nog wel stilhouden hoor.''
Achteraf betreurt hij hooguit dat door de noodzakelijke afstand zoveel details onzichtbaar zijn gebleven. Soldaten die een bakkerij leeghaalden en rondliepen met de kruimels rond hun mond, jaszakken die uitpuilden van het bestek, de klok die op de schouder werd meegezeuld, teiltjes en afwasborstels die werden ingezameld - hij heeft het allemaal gezien, zegt hij. ,,Maar te fotograferen was het niet.''

Eén keer ging het bijna fout. Hij had in de Steenstraat het leeghalen van een lijstenwinkel gefotografeerd. Trap op, gang door, voorkamer in, foto maken - niets aan de hand. ,,Terwijl ik terugloop zag ik in de keuken plotseling een soldaat op de knieën voor het keukenkastje liggen. We keken elkaar aan. Ik schrok me lam. Gewoon doen, dacht ik. Niet gaan rennen. Ik ben de deur uitgelopen, zijstraat in, nog een zijstraat. Toen pas durfde ik om te kijken.'' Hij moet het verhaal in de loop der jaren ontelbare keren hebben verteld, maar de herinnering doet hem nog altijd huiveren. ,,Het had me de kop kunnen kosten'', zegt hij na lang zwijgen.

In december had De Booys zijn negen films bijna opgebruikt. Behalve de rooftochten (waarvan de schade achteraf werd geraamd op ten minste 30 miljoen gulden) had hij bij gelegenheid ook de verwoesting van de stad vastgelegd; straten waarin geen steen meer op de andere stond, het skelet van de Eusebiuskerk, de huizen aan de Amsterdamseweg waar overal de vitrages door de kapotgeschoten ramen wapperden. Hij kreeg steeds vaker wantrouwende vragen over zijn Ausweis en zijn aanwezigheid in de stad, en besloot voorlopig te stoppen met fotograferen. In de laatste weken van de oorlog dook hij onder in Velp, uit angst voor geruchten en de ontdekking van de verstopte filmpjes. Pas bij de bevrijding van Velp op 16 april 1945 zou hij weer gaan fotograferen.

Direct na de bevrijding wist De Booys de hand te leggen op enkele rollen fotokarton, te gebruiken voor het maken van ansichtkaarten. In zijn provisorisch heringerichte - want ook leeggehaalde - winkel ontwikkelde hij de filmpjes en hing de afgedrukte foto's in zijn etalage. Een afdrukje kostte een paar kwartjes. De Booys: ,,Ze gingen grif van de hand.'' Ook de marechaussee kwam langs voor afdrukken: die kwamen terecht in de Neurenberg-dossiers van voormalig Rijkscommissaris Seyss-Inquart. Gebruikt zijn ze daar overigens niet; de beroving van Arnhem bleef uiteindelijk buiten de tenlastelegging.

In 1963 deed De Booys de winkel over aan zijn zoon. Die heeft de loop er niet in weten te houden. ,,Na een paar jaar was het over'', zegt De Booys. Zijn negatieven en foto's liggen inmiddels in het gemeentearchief van Arnhem. Bladerend door de selectie die daaruit voor het boek gebruikt werd, komt het hem inmiddels voor alsof ze gemaakt zijn door een ander, zegt hij. ,,Er zit zoveel tijd tussen. Sommige foto's herken ik, andere niet. Daar is de herinnering gewoonweg verdwenen. Dat doet eerlijk gezegd nogal merkwaardig aan.''

Even later stuit hij op een foto die hij op de Jansplaats maakte van een bloemenverkoopster. ,,Ja, hier stond een lantaarnpaal'', zegt hij, wijzend even buiten de rand van de afdruk. ,,Heet zoiets nu fotografisch geheugen?'' [NRCH, 5feb2000]


Naschrift: De Booys overleed in 2003 te Arnhem. Hij werd 104 jaar oud.