Willem Poelstra [5, slot] : Handen


De fotograaf: 

Een oude nieuwbouwwijk met van die bij avond te donkere plekken. Bosjes, steegjes, brandgangen... Aan de achterkant staat een rijtje garageboxen, ook al in het duister. De politie is er al, en zelfs de brandweer. De zwaailichten zorgen voor een sinistere sfeer.
De jonge vrouw ligt in de garage tussen hoog opgestapelde verhuisdozen. Er brandt een kil tl-lichtje.
Haar man staat buiten op een afstand. Een politieman praat met hem.
Telkens wil hij weer naar de garage lopen. Dan houdt de agent hem met zachte hand tegen. Een inderhaast opgetrommelde vrouwelijke collega neemt drie kleine,
bedremmelde kinderen door de achterdeur mee het huis in. Even later zitten ze met z’n vieren rond de eettafel. De agente schenkt limonade in.

Zoals gewoonlijk draag ik een ambulancepak. Mijn aanwezigheid is uitgelegd. Ook dat behoort inmiddels tot de standaardprocedures op ‘mijn’ ritten. Of de fotograaf foto’s mag maken? Dat mag. (Zo’n toezegging verifieer ik later overigens meestal, omdat de eerste vraag wel nodig is maar nu eenmaal niet op het meest geschikte moment gesteld wordt.)

Ondertussen gaat het reanimeren door. Haastig, krampachtig bijna, wordt er gewerkt. Spuiten, hartmassage, defibrillator. De monitor geeft geen krimp.
Aan die monitor mankeert niets.
Aan dat hart dus wel.
Na een klein halfuur geven de verplegers het op. Het wil niet.
Gelaten verwijderen ze het infuus en de snoertjes.

Van een afstandje ziet de man het gebeuren. Plotseling realiseert hij zich dat zijn vrouw dood is en rent vloekend op me af. Hoe ik het in mijn kop haal zijn vrouw te fotograferen, klootzak die ik ben. Dat ik moet opsodemieteren. Nu.
Hij wil geen foto’s.
Hij wil niet dat zijn kinderen dat zien, later als ze groot zijn.
Dat, en hij wijst: het ontblote bovenlijf, de natte plek in het kruis, het nog krampachtige gelaat.
Zonder iets te zeggen doe ik mijn camera open, trek het filmrolletje eruit en gooi de onhandig krullende prop weg.
De man draait zich om en loopt schokschouderend naar binnen waar de kinderen nog steeds met angstige ogen rond de tafel zitten.

Terwijl de verplegers de boel inpakken en de gebeurtenissen van zich af proberen te zetten, komt de kersverse weduwnaar weer naar buiten.
Sorry, zegt hij.
Nergens voor nodig, zeg ik.
We praten nog even. Vloekend vertelt hij over de afspraak met de cardioloog die maar niet gemaakt kon worden vanwege de lange wachtlijsten.

Op de terugweg is het stil in de ambulance. Een van de verplegers wordt binnen een paar weken vader. Minutenlang kijkt hij naar zijn handen.
Geen grapjes, niks pizza of chinees.

Terug op de post belt hij naar huis.
Even horen of alles goed is.

-----

Handen verscheen op papier in het boek Willem Poelstra: 112* Ambulance Amsterdam. Uitgave: Mets en Schilt, Amsterdam (2008)

De tekst werd geschreven op basis van diverse gesprekken met de fotograaf. 
In het boek werden de fragmenten onder een andere titel en in een iets gewijzigde volgorde opgenomen.